‘Alternatief’ staat tegenover ‘regulier’ of ‘conventioneel’. De term is in Nederland gangbaar geworden toen in 1981 prof. dr. P. Muntendam het rapport Alternatieve Geneeswijzen in Nederland presenteerde. In de politiek en in de medische wetenschap worden deze behandelingen meestal formeel aangeduid met de term “niet-conventionele geneeswijzen”.
Met de invoering in Nederland van de Wet Uitvoering Geneeskunst (WUG) in 1865 ontstond er een scheiding tussen de universitaire geneeskunde en de overige geneeswijzen. De universitaire artsenij kreeg door deze wet wettelijke bescherming. De term alternatieve geneeswijze wordt in Nederland eigenlijk pas sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw op grote schaal gebruikt, nadat de Commissie Muntendam een rapport uitbracht aan de Nederlandse regering met aanbevelingen om een aantal alternatieve behandelingen wetenschappelijk te laten onderzoeken. Een klein deel van de reguliere artsen in Nederland studeert verder in alternatieve richtingen zoals homeopathie, chiropraxie, antroposofie, osteopathie of acupunctuur. Sinds 1993 is er een dalende trend van 9% naar 3,6% in 2006. De alternatieve artsenverenigingen in Nederland vertegenwoordigen circa 1500 alternatieve artsen. Het werkelijke aantal ligt echter rond de 1000 (bijv. door artsen die zowel homeopathie als acupunctuur bieden). Het aantal beoefenaars van de alternatieve geneeswijzen die geen artsenopleiding hebben is in Nederland groter, omdat het geen beschermde beroepsgroep is: iedereen kan zich zonder opleiding therapeut noemen. Wel wordt van alternatieve behandelaars door de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) enige zorgvuldigheid verlangd. Inmiddels zijn er een aantal opleidingen op HBO-niveau.
Clack Stanley’s Snake Oil. Een patentmiddel aan het eind van de 19e eeuw.
De moderne geneeskunde ontwikkelde zich in de 19e eeuw. Het vertrouwen in de moderne geneeskunde als gevolg van de steeds verbeterende resultaten, leidde ertoe dat de tot dan toe gangbare behandelingen drastisch aan populariteit inboetten. In 1865 voerde Thorbecke in Nederland de Wet op de Uitoefening der Geneeskunst (WUG) in, waarna het alleen aan universitair opgeleide medici toegestaan was de geneeskunst te beoefenen. Desalniettemin werd de wet veelvuldig overtreden; traditionele behandelingen werden naast de natuurwetenschappelijke geneeswijze nog steeds uitgevoerd. In deze periode bestonden deze alternatieve behandelingen uit bijvoorbeeld kruidengeneeskunde en homeopathie, en aan het eind van de negentiende eeuw ontstond er een hausse aan patent- of geheimmiddelen. Patentmiddelen waren commerciële middelen op basis van zorgvuldig geheim gehouden recepten, die met veel reclame werden aangeprezen. Ze beloofden spectaculaire resultaten op velerlei gebied. Sommige van deze middelen waren door de ingrediënten echter ronduit gevaarlijk. Wetgeving zorgde er uiteindelijk voor dat de verkoop van deze middelen werd beperkt. In de twintigste eeuw ziet men een verschuiving van de interesse naar magnetiseurs, hypnotiseurs en gebedsgenezers.
Op dit moment is homeopathie de meest toegepaste alternatieve methode, in het bijzonder door de homeopathische zelfzorgmedicijnen. Bovendien is sinds de jaren 80 een groei van nieuwe semipsychologische therapieën zichtbaar.
Sinds de jaren ’50 van de twintigste eeuw zijn er diverse commissies geweest die probeerden regels omtrent de uitoefening van de geneeskunst door deze ‘niet-gekwalificeerden’ vast te leggen. Uiteindelijk kwam in 1973 de Staatscommissie Medische Beroepsuitoefening (‘Commissie de Vreeze’) met het voorstel van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Wet BIG. Deze werd uiteindelijk pas in 1999 van kracht.
De Wet BIG komt er op neer, dat ‘alternatieve genezers’ hun beroep mogen uitoefenen zonder daartoe een formele bevoegdheid te hebben verkregen, waarbij bepaalde medische handelingen uitsluitend voorbehouden zijn aan artsen en overige in de wet genoemde beroepen. Voor Nederland gelden de volgende “voorbehouden handelingen” louter voor artsen: heelkundige handelingen; verloskundige handelingen; endoscopieën; catheterisaties; injecties; puncties; narcose; het gebruik van radioactieve stoffen en ioniserende straling; cardioversie; defibrillatie; elektroconvulsieve therapie; steenvergruizing; kunstmatige fertilisatie. Diagnoses mag iedereen stellen.
Alternatieve genezers die geen arts zijn, zijn niet onderworpen aan het medisch tuchtrecht, want het medisch tuchtrecht is uitsluitend van toepassing op beroepen die vallen onder de wet BIG. Alternatieve therapeuten kunnen lid worden van een beroepsorganisatie die een klachtenregeling kan verzorgen. Als een beroepsorganisatie aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet, kan deze voor een tuchtrechtregeling lid worden van de Stichting Tuchtrecht Beroepen Natuurlijke Gezondheidszorg (TBNG). Sommige beroepsverenigingen hebben dit aspect geregeld via het onafhankelijke KAB Klachtencommissie Alternatieve Behandelwijzen, en enkele beroepsvereningingen hebben een eigen systeem.
In België is het stellen van diagnoses en het toepassen van medisch-therapeutische handelingen enkel voorbehouden aan artsen. Het toebrengen van schade aan de gezondheid van een persoon als het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde wordt (ook het stellen van diagnose) juridisch vervolgd.
Alternatieve therapeuten (uitgezonderd degenen die tevens fysiotherapeut zijn) kunnen in Nederland en België niet worden ingeschreven in het BIG-register respectievelijk Riziv. De overheid laat de beroepsverenigingen van alternatieve of additieve geneeswijzen hun eigen opleiding en kwaliteitseisen bepalen. Deze beroepsverenigingen verzorgen ook hun eigen opleidings- en nascholingsprogramma, en de klachtenregeling. Wanneer een alternatieve behandelaar handelingen heeft verricht, die voorbehouden zijn aan artsen, is deze behandelaar wél juridisch te vervolgen. Op deze situatie kwam behoorlijk kritiek, o.a. van de Belgische professor Willem Betz, die in het dagblad Trouw (okt 2002) Nederland een Paradijs voor kwakzalvers noemt: Elke alternatieve genezer uit België of Duitsland die in eigen land veroordeeld wordt, gaat vlak over de grens in Nederland onverstoorbaar verder met zijn praktijken. Er wordt hem geen strobreed in de weg gelegd. Iedereen kan zich in Nederland therapeut noemen.
In de Europese Unie wordt het Europees Parlement dan ook geconfronteerd met een tegenstrijdige toestand, waarin een gezondheidspracticus die in één land officieel erkend wordt, in een ander land van de Europese Gemeenschap aangeklaagd kan worden voor het onwettig uitoefenen van geneeskunde. Dit is in strijd met het verdrag van Rome. In 1997 is ‘Het Statuut van de niet-conventionele Geneeswijzen’ aangenomen. Het Europees Parlement vraagt zodoende aan de Commissie zich te engageren voor de verdere ontwikkeling van de erkenning van de niet-conventionele geneeswijzen. Dat werd met goedkeuring gestemd maar er staat ook in dat erkenning pas komt als de werking bewezen zal zijn. Hiervoor sticht de Europese Commissie COST B4 (European Cooperation in the field of Science and Technology), om het wetenschappelijk werk omtrent de niet-conventionele geneeswijzen te verzamelen. Het eindrappoert van COST B4 zegt dat er onvoldoende bewijs van werking is, maar ook dat het mogelijk is om de al dan niet optredende werking van alternatieve geneeswijzen te testen met wetenschappelijk gangbare methodes. Dat sprak de beweringen tegen dat “conventionele wetenschap” voor alternatieve geneeswijzen niet toepasbaar is. Op 17 juni 1998 keurt het Europees Parlement een amendement goed dat de gemeenschappelijke houding bepaalt ten opzichte van het vijfde kader-programma om het onderzoek naar de doeltreffendheid van de niet-conventionele Geneeswijzen te evalueren. Het aangenomen voorstel tot wetswijziging neemt het artikel 2 van de resolutie over het statuut van de niet-conventionele Geneeswijzen, dat gestemd werd door het Europees Parlement op 29 mei 1997 (A4-0075/97), integraal over. Te weten: â€De evaluatie van de doeltreffendheid, van de veiligheid en het toepassingsgebied van de niet-conventionele therapieën, rekening houdend met hun preventieve rol en de mogelijkheden van een individuele en holistische benadering van de gezondheid.â€
In België is op dit rapport op 21 november 1998 door prof. dr. Willem Betz, Belgisch vertegenwoordiger in de EU COST B4-samenwerking en ook voorzitter en algemeen secretaris van SKEPP, gereageerd i.v.m. de behandeling van het wetsontwerp-Colla. In april 1999 is de wet Colla aangenomen die de mogelijkheid biedt voor niet-conventionele behandelwijzen om te ijveren voor een erkenning als beroepsgroep. Deze kaderwet beschrijft de stappen die genomen moeten worden om deze niet-conventionele geneeswijzen te regulariseren. De eerste voorwaarde beschreven in het COST B4-rapport is dat zij zich verenigen. Op 11 mei 2003 wordt een wet bekrachtigd die nodig is voor het erkennen van de beroepsverenigingen, met name homeopathie, acupunctuur, chiropraxie en osteopathie. Een erkenningen van deze beroepen als niet-conventionele behandelwijzen is echter na bijna tien jaar nog geen feit. Van de wet Colla zijn immers verschillende essentiële artikels nog niet in werking getreden, en blijven er criteria geldig met betrekking tot kwaliteitseisen en de voorwaarden voor bewezen werkzaamheid, onder andere vastgelegd in en door het EU COST B4-Rapport, de Orde der Geneesheren en de Raad voor het Verbruik.
Leave a Reply